Gesprek met Herman Wijkhuisen

Opgetekend door Wijkraad Slachthuisbuurt, tijdens 100 jarig jubileum van het Slachthuis in 2007. In het jaar 1936 kwamen mijn grootouders in de Merovingenstraat wonen, mij opa was losarbeider en loste schuiten met kolen in het Spaarne. In 1947 werd ik geboren in de Diederikstraat waar ik met mijn ouders inwoonde op een bovenverdieping.

Ik groeide op in de Slachthuisbuurt wat een typische arbeidersbuurt was. Aan het eind van de Merovingenstraat ter hoogte van waar nu de Hannie Schaftstraat is stond een rood / wit gekleurd hek en dat was het einde van de straat, als je voor het hek stond kon je ver over de Romolenpolder kijken en zag je de molen aan de ringvaart. Er waren veel kinderen in de buurt en je kon in die tijd rustig midden op de rijweg spelen want verkeer was er nauwelijks. We speelde voetbal, verstoppertje, een soort straat-honkbal, je liep dan van put naar put. Mijn vader had een onderstel van een oude kinderwagen op de kop weten te tikken en die omgebouwd tot een kar, boven op de kar lag een oude autoband en zo trokken we door de buurt met een kar volgeladen met kinderen en twee duwden de kar voort met de tong op hun hielen.

Ik herinner mij ook nog goed dat de buren bij elkaar over de vloer kwamen om bijvoorbeeld elkaars haar te doen of als er een van de buren ziek was dan werd er hulp geboden. Er waren lopers in omloop die paste op elke deur in de straat, ook achter de huizen waren tuinen die met elkaar waren verbonden, door middel van hekjes kon je van de ene in de andere tuin komen. Er werd ook kattenkwaad in de buurt uitgehaald, door bij het slachthuis over de muur te klimmen en zo een kijkje te nemen op het slachthuisterrein, dan kon je snachts niet slapen door de gruwelijke dingen die je daar had gezien. Dat maakte een enorme indruk op je als kind. De andere keer gingen we weer slootje springen naar de Romolenpolder en kreeg je boer Zedel achter je aan met de hooivork of hij stuurde zijn knecht, die was nog erger. Dan sprong je van schrik in de sloot als je hem zag. Als je dan thuis kwam onder de prut kreeg je nog een pak rammel en kon je meteen naar je bed, je kon wel terug kijken op een spannende dag. Dan de Bloedkuil, een braakliggend terrein tegenover het slachthuis aan de Richard Holkade, daar gingen we meestal voetballen met jongens uit de buurt, want in de straat voetballen was riskant als toevallig de wijkagent Vermeulen (wij noemde hem “pik Vermeulen”) langs kwam dan was je de bal kwijt. We gingen ook veel voetballen bij de blinde muur in de Diederikstraat dan werd de bal weer door een boze buurman Hageman afgepakt en die sneed hem meteen stuk. Dat heeft hij moeten bekopen met een lege tuin, op een luilaknacht hebben we met een groep jongens zijn achtertuin letterlijk leeggeplukt. Er stond geen tulp meer in, en hij was zo groos op zijn tuintje. De arme man heeft nooit geweten wie dat heeft gedaan al had hij wel een sterk vermoeden gehad, maar een bal werd er niet meer afgepakt.

Dan hadden we weer een list verzonnen om aan gratis drop te komen, bij de sigarenboer Priester op de hoek van de Slachthuisstraat en de Pladellastraat stapten we als jonge jongens naar binnen, meestal met z’n drieën, we wisten al van te voren wat we wilde kopen en dat lag niet in de winkel dus oude Priester moest dan naar achteren om het gevraagde te halen en op dat moment graaiden we een aantal rollen drop van de toonbank en als “Priester” dan weer in de winkel verscheen stonden we met uitgestreken smoelen het gevraagde af te rekenen. Hutten bouwen was ook een bezigheid in de buurt, op het landje waar nu het woonwagenkampje staat gingen we van oud hout bij elkaar gezocht in de buurt een hut bouwen. Als de hut klaar was bleef er iemand van ons bij om hem te bewaken, dan kwam je de volgende dag bij de hut en was deze helemaal uit elkaar getrokken en lagen de houten planken her en der verspreid, dan was er oorlog in de buurt we gingen dan op zoek wie dat had gedaan.

Het bleek dan dat jongens uit een andere buurt deze schade hadden aangericht. Dat werd dan beslecht in een buurtgevecht; de ene buurt tegen de ander, het ging er dan niet zachtzinnig aan toe. We gebruikten planken met spijkers er in en sloegen er op los tot een van de groepen zich gewonnen gaf. Dan hadden we weer het idee om oude kranten op te halen in de buurt. Op de Zomervaart naast boer Dijkzeul was een soort werfje daar kon je een handkar huren voor één kwartje per dag, het was een oude baas met zijn vrouw die dit verhuurde. We kregen de handwagen mee zonder vooruit te betalen want we vertelden dat we eerst kranten op moesten halen om de handkar te betalen. Die hele dag met drie of vier jongens uit de buurt kranten op gehaald en verkocht bij Nol Bosch op de Burgwal, we vingen wel zes gulden voor tweehonderd kilo kranten, we konden ons geluk niet op. Meteen met het geld naar de turfmarkt, daar zat een tweedehands winkel (waar nu de Vries zit met zijn keukenstudio) en kochten daar een oude koffergrammofoon voor in onze hut. Na deze aanschaf moesten we de handwagen nog terug brengen maar het geld was op, dus ging er een op de uitkijk bij het werfje waar de handwagen teruggebracht moest worden, we kregen het sein dat de kust veilig was en met een enorme vaart duwden we de handwagen op de binnenplaats en deze kwam met een doffe klap tot stilstand tegen de brakke schutting van de werf, en toen moesten we het op een lopen zetten en kon je de maanden er na geen handwagen meer huren. En zo was er wel altijd wat te beleven in de buurt. Als de school uitging om half vier smiddags ging je even naar huis om je te melden en dan meteen was je weer buiten om te spelen. De ene keer opperde we het idee om de straat te vegen, in de herfst verzamelden we enorme hopen met bladeren. De andere keer hielp je de schillenboer en dan mocht je met hem en zijn dochter op de bok van de paardekar zitten, dat vond je geweldig en vaak vergat je daardoor de tijd en kwam je te laat tuis voor het avondeten dan waren de rapen weer gaar. Bij ons thuis was er orde en regel en eten wat de pot schafte, op een avond werd ons stamppot voorgezet, mijn broer zat met lange tanden te eten en de jus op de stampot was al koud en hard geworden en hij moest het van onze ouders opeten, mijn broer Bram kon het niet meer door zijn keel krijgen en moest met bord en al in de schuur om daar verder te dineren. Nadat hij een half uur in de schuur opgesloten had gezeten ging mijn moeder even kijken of mijn broer zijn bord al leeg had. Bij de schuur aangekomen kreeg mijn moeder de schrik van haar leven: daar stond mijn broer in pyjama, gitzwart. Hij was door het kolenhok naar buiten gekropen, hij kon na een grondige wasbeurt meteen naar bed, maar het bord met stampot stond er nog onaangeroerd. We hebben het nu toch over kolen, als de kolenboer moest komen aan het begin van de winter om het kolenhok weer te vullen, werd eerst de hele kamer afgedekt met kleden want de kolenboer moest door het huis naar de tuin, daar stond meestal het kolenhok. Mijn vader of opa was meestal aanwezig als de kolenboer kwam want dan werden de zakken geteld want iedere mud was er een. Er was altijd wantrouwen tegen de kolenboer, zeker omdat deze zwart was. Ook was het in de winter erg zwaar voor de melkboer, groenteboer, olieman, voddenman, de man met garen en band, die allen aan de deur kwamen. Als er sneeuw lag was de melkboer aan het ploeteren met zijn melkkar met hulpaandrijving, als jongen hielp je deze man met het duwen van de kar door de wijk. Anderen jongens en meiden gingen achter auto’s aan die zo nu en dan door de straat kwamen en pakten ze bij de bumper vast en lieten zich voort slepen door de straat, vaak liep het op val partijen uit. In de buurt woonde veel slagers die werkzaam waren in het slachthuis, onze ervaring als kinderen was dat die niet veel van kinderen konden hebben, we zijn dan ook enkele keren met een slagersmes achterna gezeten en konden ternauwernood in onze eigen tuin plat liggend op het schuurdak de aanval van de slager ontkomen; zulke lamstralen waren we toch niet. Naast ons woonde ook een slager. Tegen de kerstdagen werd er een konijntje gevilt aan de schuurdeur en als kind was je nieuwsgierig en stond je te kijken naar dat vreselijke schouwspel, dan waren de kerstdagen voor ons niet zo leuk meer. De slager die dat op zijn geweten had heeft jaren later zich op het Slachthuis met een pistool door het hoofd geschoten en het niet overleeft. Boodschappen daar werd je ook na school op uitgestuurd; naar de melkboer iets voor op de boterham halen en meteen de vraag of mevrouw Lieshout het even op kon schrijven want zo heette de vrouw van de melkwinkel. Ook bij Beelen (Hooi) de drankenwinkel was ik een vaste klant als ik voor mij opa weer een maatje jenever moest halen. De vrouw van de drankenwinkel maakte altijd een enorme indruk op mij; zij had een enorme boezem dat maakte toen indruk op mij. Mevrouw van Beelen zei altijd: zo jongen doe de groeten aan je opa en meteen naar huis gaan hoor. Op de lagere school in de Karolingenstraat en Noormannenstraat, daar ging ik voor het eerst naar school. De school heette Mr.Bruchschool en aan het hoofd van de school stond Mr.Maai en die was niet makkelijk. De school begon om 9.30 uur en alle kinderen stonden netjes in de rij voor de ingang van de school, Mr. Maai stond in de gang met een spaans rietje in de aanslag. Degene die zich niet aan de regels hield kreeg een klap met het Spaans rietje en dat deed héél zeer. De schooltandarts was ook iets om dagen wakker van te liggen als kind. De schooltandarts heette Jongsma, het was een grote man met een zwarte donkere bril op, alleen dat zorgde al voor onrust. Je op je gemak stellen daar had de man nog nooit van gehoord, je moest in de stoel plaatsnemen en er werd ruwweg wat in je mond gerommeld. Ik dacht dat gebeurt me geen tweede keer, ik had een list bedacht: er werden briefjes uitgedeeld door de school met het verzoek aan de ouders of zij het kind al dan niet naar de tandarts wilden laten gaan. Mijn moeder vulde het briefje in, je kon kiezen uit NEE of JA en dan kreeg je het briefje weer mee naar school en werd het in de klas opgehaald. Voor dat ik briefje afgaf aan de juf veranderde ik het JA in NEE, dat schreef ik er onder met de zelfde kleur pen natuurlijk, en het werkte: ik werd in de klas niet opgeroepen door de tandarts.

Ik werd ook op pad gestuurd met een grote groene peteroliekan en moest dan in de Saracenenstraat bij de winkel van De Graaf peterolie halen,  we gebruiken het voor het oliestelletje om vlees te sudderen, en om de kachel aan te maken. Toen ik een jaar of twaalf was ging ik regelmatig naar de speeltuin Kindervreugd in de Godfried van Bouillonstraat daar kwamen alle leeftijdgenootjes samen in de speeltuin, niet om te schommelen maar om met de meiden en jongens te keten. Om acht of negen uur moest je zorgen dat je thuis was anders kon je de avond erop binnen blijven. Toen ik veertien jaar was geworden ging ik van school en wilde ik werken, ik was binnengelopen bij garage Heeremans in de Schalkwijkerstraat, het was toen een vrachtwagengarage en ze vertegenwoordigde het merk Austin. Na een gesprek met de chef Willem de Vries kon ik meteen een dag daarna beginnen. De eerste klus was het doorsmeren van een zandwagen, want doorsmeren was jongenswerk. Na enige maanden doorgesmeerd te hebben mocht ik wat andere monteursklussen doen. Het was heel normaal in die tijd (1961) dat je als jongen de vrachtwagens zelf naar binnen en naar buiten reed. De vrachtwagens stonden op het braakliggend terrein tegenover de garage, als er een reparatie klus was gedaan mocht je zelf proef rijden in de buurt; je kon als jongen van veertien net boven het stuur uit kijken van zo’n vrachtwagen. Op het braakliggend terrein, links tegen over garage Heeremans stond nog een oud woonhuis wat werd nog bewoond en aan de rechterkant stonden houten schuren. De eerste was de vishandel van Goos, ernaast was houthandel van Roode en even verder was Piet Scheffer gevestigd en ter hoogte van de Zomervaart zat Peltenburg met zijn houtloodsen in wat in 1961 nog Dubbelebuurt heette. Pas op 6 april 1965 is de “Dubbelebuurt” van naam veranderd in Schalkwijkerstraat op verzoek van de bewonenrs. Al in 1926 hadden deze al om naamsverandering gevraagd. Al in 1473 is sprake van een Scalwijkerstraat in 1489 nog duidelijker: Schalcwijckerstraat bij St. Anthoniscapelle. Er was in de Byzantiumstraat een bakkerij gevestigd met een grote ronde toog met daarin twee grote houten deuren, de naam van de bakkerij was de Co-op “de Vooruitgang”, als kind ging je er binnen kijken om zo de lucht van versgebakken brood op te kunnen snuiven. Aan de achterkant van de bakkerij in de Saracenenstraat was ook zo’n grote toogdeur daar stonden de karren met broodjes af te koelen voor de open deur, als je er dan langs liep als kind was het moeilijk om niet in de verleiding te komen om een broodje weg te nemen. Als je haar geknipt moest worden dan ging je naar de Cornelis van Noordestraat, daar was een oude toneelkapper gevestigd die heette Overbeek; aan de gevel hing een rood-wit gestreept rond bord en dat draaide. Er kwamen veel mensen om zich te laten scheren. Dat was een fascinerend gezicht als je daar als kleine jongen zat te wachten. Het scheermes werd over een leren riem heen en weer getrokken om het mes zo scherp te maken en daarna begon het scheer-ritueel. Eerst het inzepen en daarna de huid strak trekken en scheren maar. Als je klaar was bij deze kapper vroegen je vriendjes of je een bloempot op je hoofd had gehad, het model kapsel heette ook het bloempot-model en zo liep je weer weken voor schut op school.

 

3 Reacties op “Gesprek met Herman Wijkhuisen”

  1. Leuk, was aan het zoeken op mijn opa’s drankenwinkel en kom zo nog wat te weten over mijn vroeg overleden oma Beelen .

  2. Frans Witteman says:

    Ik ben daar in 1979 begonnen. Zeker een mooie en vooral gezellige tijd. Ander namen uit die tijd: Wietse de Vries (broer van Willem) Peter Hanson, Cor Broekhof, Peter v/d Veld, ?? Schaap, Gert Jan de Bie en Richard Ridder. Op kantoor meneer Peperkoren en verkoper Fred Keesom

  3. Han Pronk says:

    Ja het was een mooie tijd bij Heeremans en die rooie Willem de Vries was een prima vent toch.
    Enkele namen van oud collega`s kan ik me nog herinneren Ben Spook Jan Wagenmaker Jan Chodschalk Ome Teun de reparatie man Willem Heereman Dik Heeremans.
    Leuk dit gelezen te hebben en misschein zijn wij nog oud collega`s
    Groet Han

Reageer op dit bericht

Vul de anti spam som in: * Time limit is exhausted. Please reload CAPTCHA.